28
«vatten en te moeten overbrengen op eene Boerenleenbank, met statuten, gelijk achter het
geschrift van Georgius De Boerenleenbank" zijn gesteld. Daarvoor heb ik twee redenen:
3Vooreerst deze, dat de hoofdelijke aansprakelijkheid der leden van zulk eene leenbank
volgens artikel 12 dier statuten eerst intreedt, wanneer het vermogen der leenbank niet
3toereikend is om de schulden te dekken. In de tweede plaats deze, dat blijkens den inhoud
dier statuten in de gestelde vraag aangenomen dat zij op zulk eene leenbank doelt
minder juist wordt gesproken van een »onderling" fonds en ook de uitdrukking -gemeen-
3schappelijk" vermogen, in art. 12 dier statuten, minder juist is. Om derhalve de gestelde
.vraag te kunnen beantwoorden, met het oog op eene Boerenleenbank als de ontworpene,
3inoet ik met de statuten daarvan in hun geheel rekening houden.
-Nu is het kenmerkend onderscheid tusschen eene vereeniging of zedelijk lichaam
en eene vennootschap hierin gelegen, dat eene vereeniging is eene juridische persoonlijk-
sheid met een eigen vermogen, terwijl bij eene vennootschap goederen in gemeenschap
sgebracht worden, die het eigendom der vennooten blijven. Eene vereeniging is eigenares
jvan de door haar verkregen baten voor hare schulden is alleen zij zelve, doch zijn niet
»hare leden aansprakelijk. Bij eene vennootschap hebben de leden het oogmerk, de ver-
- kregen baten met elkander te deelen, en zijn zij aansprakelijk voor de schulden, al wordt
»die aansprakelijkheid bij de naamlooze vennootschap beperkt tot ieders aandeel. Geldt het
«eene vennootschap van koophandel, dan staat bepaaldelijk het oogmerk om winst te be-
«halen door speculatie, op den voorgrond.
Toetst men de Boerenleenbank aan deze beginselen, dan bevindt men, dat zij veeleer
»als eene vereeniging dan als eene vennootschap is te beschouwen. Het commercieel element
«wordt uitdrukkelijk uitgesloten in artikel 47 der statuten, waarin gezegd wordt, dat. (1e
«werkzaamheden zich moeten beperken tot het aanwerven van het nco.lige bedrijfskapitaal
«door middel van in- en uitleenen, niet om winsten te maken, maar om den stoffelijken en
zedelijken toestand der leden te verbeteren. Eene handelsvennootschap is de Boerenleen-
sbank, waarin winstbejag is uitgesloten, derhalve zeker niet. Maar o k het oogmerk, om
«de verkregen baten tusschen de leden te verdeelen, ontbreekt. De winst wordt niet ver
beeld, maar bewaard en na aftrek van verliezen tot een fonds opgehoopt, tot dat dit.
fonds de hoogte bereikt heeft van het benoodigd bedrijfskapitaal (art. 53). Ook wanneer
het fonds die hoogte bereikt heeft, wordt de verdere winst niet verdeeld; zij wordt als
dan, met de renten van het fonds, besteed tot het algemeen welzijn binnen den kring der
«vereeniging, op de wijze in artikel 54 omschreven. Het fonds blijft hot eigendom der ver-
«eeniging en wordt zelfs niet na hare ontbinding onder de leden verdeeld (artikel 55) Een
batig saldo, dat bij vereffening mocht overblijven, moet geheel en al worden overgegeven
aan eene zustervereeniging (artikel 59). Uit een en ander blijkt ten duidelijkste, dat
>men bij de Boerenleenbank noch van een onderling" fonds, noch van een «gemeenschap
pelijk" vermogen spreken kan, maar dat de in gemeenschap gebrachte goederen en de
«daardoor verkregen baten het eigendom der vereeniging zijn, en niet dat van hare leden.
«Do Boerenleenbank is dus ook geene burgerlijke maatschap of vennootschap.
«Als juridische eenheid, met een eigen vermogen, kan alzoo de Boerenleenbank vol-
«gens de wet van 1855 erkenning als rechtspersoon verkrijgen, indien daartegen uit anderen
hoofde geen bezwaar bestaat. De hoofdbezwaren, die den Minister van Justitie in 1874
29
weerhielden de Amerongsche coöperatieve credietvereeniging tot erkenning als rechtsper
soon voor te dragen, zijn bij de Boerenleenbank niet aanwezig; aan een uittredend lil
wordt hier niet uitgekeerd, en eene verdeeling van baton onder de leden heeft nimmer
- plaats. Staat echter wellicht de hoofdelijke aansprakelijkheid der leden voor do schulden
der Boerenleenbank aan hare erkenning als rechtspersoon volgens de wet van 185» in
den weg? Dit zou mijns inziens het geval kunnen zijn, indien hare statuten bepaalden,
dat hare leden persoonlijk aansprakelijk zijn voor hare verbintenissen. Zulk eene bepa
ling zou toch in strijd zijn met het voorschrift van artikel 1698 B. W., dat tot het wezen
-van een zedelijk lichaam behoort; zij zou inbreuk maken op de juridische eenheid der
vereeniging. Een dergelijke bepaling bevatten de statuten der Boerenleenbank evenwel
niet. Zij stellen (bij artikel 12) de leden slechts hoofdelijk aansprakelijk voor de verbin-
«tenissen der leenbank voor en tijdens hun lidmaatschap aangegaan, voor zoover het ver
mogen dei' leenbank niet toereikend is, om de schulden te dekken. De hoofdelijke
aansprakelijkheid is derhalve in het wezen der zaak niet meer clan eene borgstelling, on
der afstand van het voorrecht van schuldsplitsing. De leenbank, en deze alleen, is de
«eigenlijke schuldenaar. Hare leden zijn borgen, wier aansprakelijkheid voor de schulden
der leenbank eerst intreedt, nadat de goederen van deze zijn uitgewonnen, en dan hoof
delijk wordt. Hunne borgstelling is niet meer dan eene bijkomende verbintenis, die de
juridische eenheid der leenbank onaangetast laat, en hare erkenning als rechtspersoon vol
gens de wet van 1855 niet behoeft te verhinderen.
11c meen dus de gestelde vraag, behoudens de wijzigingen, welker noodzakelijkheid
in het bovenstaande is aangetoond, in toestemmenden zin te moeten beantwoorden. Ik
«acht het mogelijk, volgens de bepalingen der wet van 1855, op te richten eene vereeni
ging, ten doel hebbende aan hare leden geld voor te schieten, hun de gelegenheid te geven
om liggend geld te beleggen en een fonds te vormen en te houden, dat het eigendom der
«vereeniging blijft en zelfs niet na hare ontbinding onder de leden verdeeld wordt, ook
wanneer in de statuten bepaald is, dat de leden, voor zoover het vermogen der vereeni
ging niet toereikend mocht zijn om hare schulden te dekken, voor die schulden hoofdelijk
aansprakelijk zullen zijn.
Verder beantwoord -1/''. Vcegens., de tweede vraagof eene vereeniging, als in de
eerste vraag bedoeld, volgens de Wet van 1855 opgericht, wat soliditeit betreft, achterstaat
bij eene coöperatieve vereeniging met solidaire aansprakelijkheid", bevestigend. V ij zullen
verder zien op welke gronden. Hij schrijft-Dat eene Boerenleenbank opk volgens de
Wet van 1876 kan worden opgericht, lijdt intussclien geen twijfel."
Ook wij willen dit allerminst in twijfel trekken. Ons echter is het duidelijk, dat het
karakter der Leenbanken aanmerkelijk verschilt van het karakter der coöperatieve ver-
eenigingen, die eene bijzondere soort van maatschap zijn. zij het dan ook met rechtsper-
soonlijkheid.
Bij coöperatieve vereen igin gen worden gelden gestort bij toetreding en terugbetaald
bij uittreding; worden winsten verdeeld en is het doel uitsluitend winstbejag. Zij hebben
een egoistischen grondslag.
Bij de Leenbanken worden geen gelden gestort, noch terugbetaald, worden geen
winsten verdeeld en het doel is niet om winsten te maken. Ze zijn gegrondvest op de