IV. Eindelijk do meer practische zijde. Volgens do coöperatie-wet 1°. Moet men eene notarieele akte hebben. 2°. Moet inschrijving tor griffie plaats hebben. 3°. Moet oen register worden gehouden, dat dagelijks moet worden bijgehouden, dat wil zeggen, iederen dag bijgeschreven en afgesloten op boete van f 1.tot f öO. 4°. Moet jaarlijks, ter griffie van het kantongerecht, de rekening en verantwoording worden overgelegd. Bij de wet van 1855 is dit alles niet noodig. Do coöperatie-wet brengt verder mede, belangrijk grootere formaliteiten, die vooral in do praktijk voor boeren bijna onoverkomelijke hinderpalen zullen zijn. Alle benoodigde stukken voor de oprichting moeten worden geschreven. Er zullen dus allicht kleine of grootere verschillen of fouten insluipen, die tot bezwaren zullen leiden. Bij de vereenigingen volgens de wet van 1855 heeft men zeer geringe kosten, geene formaliteiten en kan alles gedrukt worden, zoodat hoegenaamd geene fouten kunnen in sluipen. De waarborg voor derden, met andere woorden, de soliditeit der bank, is als vereeniging volgens de wet van 1855 zeker evengoed als volgens de coöperatie-wet; ergo: De oprichting van Boerenleenbankenvolgens het systeem Rui/felsen behoort te geschieden als vereeniging, erkend volgens de wet van 1855. V. Ook de Landsregeering ziet in de Leenbanken volgens de ontworpen statuten blijk baar niets anders dan eene vereeniging volgens de wet van 1855. Zonder aarzelen toch verleende ze goedkeuring aan de ingezonden statuten eener volgens die wet opgerichte Leenbank. Ondanks die goedkeuring werden bezwaren ingebracht tegen deze wijze van oprich ting en werd het Centraal Dagelijksch Bestuur van den Nederlandschen Boerenbond bij de zaak betrokken. Vorenstaande gronden zijn aan genoemd Bestuur voorgelegd, waarbij nog waren gevoegd a) Een krachtig betoog van Mr. Tassel, advocaat en procureur te Roermondwaarin gezegd wordt: Tot dusverre is mij niet gebleken, dat vereenigingen volgens de wet van 1855, bij coöperatieve vereenigingen in eenig opzicht zouden ten achter staan, mits eene controle worde ingevoerd gelijk aan, of beter dan die de wet van 1876 voorschrijft;" b) een advies van Mr. Loeff, advocaat en procureur te 's-Bosch van gelijke strekking, waarbij deze verklaarde: dat de hoofdelijke aansprakelijkheid ook door de Rechtbank zal worden gehandhaafd." 27 Bovendien werd er op gewezen, dat de advocaten Mrs. Tanden Aeker, Harte en Traraghno allen rechtsgeldigheid en verbindbaarheid erkenden. Het genoemd Bestuur heeft ingewon nen het advies van Mr. Kolkman, die op zijne beurt het gevoelen inwon van Mr. Veegens en uitdrukkelijk naar diens advies verwijst. Mr. Veegens, die in deze ten slotte als scheidsrechter was ingeroepen, adviseerde op de vraag: Is het mogelijk, volgens de bepalingen der Wet van 1855, op te richten eene ver eeniging, ten doel hebbende aan de leden van de vereeniging gold voor te schieten, aan die leden de gelegenheid te geven om ledig liggend geld te beleggen en een onderling fonds te vormen en te houden, en in welker statuten is bepaald, dat de leden der ver eeniging hoofdelijk zullen aansprakelijk zijn voor de schulden der vereeniging?" als volgt: Ter beantwoording dezer vraag zal het dienstig zijn, vooreerst in herinnering te brengen, wat de Wetgever heeft bewogen, de coöperatieve vereenigingen bij de wet van 17 November 1876 (Stbl. 227) afzonderlijk te regelen. »De wet van 22 April 1855 (Stbl. No. 32) is, volgens haar artikel 14, niet van toepas sing op de burgerlijke maatschap of genootschap, noch op vennootschappen van koophan del en scheepsreederijen, waarop de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van koophandel van toepassing blijven. Vóór 1874 plachten de oprichters van coöperatieve vereenigingen, krachtens de bepalingen dier wet, aan den Koning erkenning als rechtspersoon aan te vragen. Deze werd hun in den regel verleend, daar die ver- »eenin-ingen bij het Departement van Justitie beschouwd werden als zedelijke lichamen. In 1S74 werd echter met deze practijk gebrokenaan eene coöperatieve credietvereeniging ste Amerongen werd de verzochte erkenning als rechtspersoon geweigerd, op grond dat »zij niet was eene vereeniging van personen, maar veeleer moest beschouwd worden als eene vennootschap, waarop de wet van 1855 niet van toepassing was. Deze beschouwing steunde vooral hierop, dat in de concept-statuten bepaald waslo. dat aan een uit tredend lid zou worden uitgekeerd een deel van de zuivere bezittingen der vereeniging, evenredig aan de op zijn aandeel gedane stortingen2o. dat jaarlijks onder de leden eene verdeeling van baten zou plaats hebben. De toenmalige Minister van Justitie achtte -deze bepalingen niet te rijmen met het bestaan eener juridische eenheid met een eigen vermogen, gelijk eene vereeniging zijn moet, om, krachtens de wet van 1855, erkenning als rechtspersoon te verkrijgen. De zienswijze van dien Minister werd ook door zijnen opvolger beaamd; coöperatieve vereenigingen verkregen niet langer de Koninklijke erken ning als rechtspersoon. Dientengevolge werd eene afzonderlijke regeling der coöperatieve vereenigingen noodig geacht en bij de wet van 1876 tot stand gebracht. De vraag of eene vereeniging met het sub 1 vermelde doel kan worden opgericht, volgens de bepalingen der wet van 1855, hangt dus naar de beslissing der Regeering, dooi- de wetgevende Macht indirect bekrachtigd, hiervan af, of die vereeniging is te be schouwen als een zedelijk lichaam, dan wel als eene vennootschap. In het eerste geval moet het antwoord bevestigend, in het tweede geval moet het ontkennend luiden. De door Uw Bestuur gedane vraag is abstract gesteld maar in verband met de mij daar- »van mondeling verstrekte toelichting, meen ik haar in meer concreeten zin te moeten op-

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1901 | | pagina 14