Aan de Aandeelhouders
Ter voldoening aan art. 35 der statuten en in overeenstemming met de voorschriften van het Wetboek
van Koophandel hebben wij de eer U de balans en winst- en verliesrekening over te leggen, alsmede een verslag
omtrent den gang van zaken en het gevoerde beheer over het boekjaar 1945, het zes en vijftigste sinds de oprichting
van onze vennootschap. Ook dit jaar was het nog niet mogelijk aan art. 31 der statuten gevolg te geven en de
algemeene vergadering van aandeelhouders vóór ultimo Juni van dit jaar te houden.
In de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders, gehouden den 28sten December 1945, werden
herkozen als commissaris de Heeren Chr. Beels en Mr. N. E. Rost Onnes, die hunne herbenoeming hebben
aanvaard.
In het afgeloopen jaar leden wij een ernstig verlies door het overlijden op 16 December 1945 van onzen
Commissaris, den Heer J. P. M. M. van Dijk. Ruim 17 jaren was hij lid van het College van Commissarissen
en sedert 1943 maakte hij deel uit van onzen Raad van Toezicht. Zijne groote ervaring en weloverwogen oordeel
zijn ons steeds van groote waarde geweest. Zijne nagedachtenis zal door ons in dankbare herinnering worden
gehouden.
Aan de beurt van aftreding als commissaris zijn volgens rooster thans de Heeren Carel F. Overhoff en
Jhr. Mr. P. Th. Six, die herkiesbaar zijn.
Mr. W. baron Röell, sedert 1939 directeur van onze Instelling, heeft tot ons leedwezen wegens gezondheids
redenen zijne functie met ingang van 1 Januari 1946 nedergelegd. De aangename wijze, waarop wij met hem
hebben samengewerkt, doet ons zijn heengaan betreuren. De overblijvende directeur Mr. Dijckmeester werd
door het College van Commissarissen tijdelijk met het geheele beheer belast. Eene wijziging der Statuten, welke
mede de mogelijkheid van eene eenhoofdige directie opent, zal U spoedig worden voorgelegd.
Het afgeloopen jaar bracht ons vaderland na vijf jaren van onderdrukking de zoo vurig verlangde bevrijding.
Was de vijand reeds in 1944 uit het Zuiden des lands verdreven, eerst op 5 M[ei van dit jaar, na een winter van
honger en koude, had de capitulatie plaats, waardoor geheel Nederland van den bezetter werd verlost. Gedurende
de maanden, welke daaraan voorafgingen, stonden in het nog niet bevrijde gedeelte handel en verkeer bijna geheel
stil. Ook het hypotheekbankbedrijf ondervond daarvan de moeilijkheden. Als gevolg van de geldruimte, welke
in dien tijd nog steeds toenam, werden bovendien talrijke leeningen afgelost, terwijl nieuwe leeningen slechts
in geringer mate konden worden gesloten. De bevrijding bracht hierin weinig verandering en terwijl bij de daarna
te verwachten sterke vraag naar hypothecair crediet onze ruime liquide middelen ons in staat zouden hebben
gesteld een groot bedrag aan leeningen te sluiten, werden wij daarin door de Beschikking Geldzuivering van
13 September 1945 en in het bijzonder door de daarbij afgekondigde blokkeering van banksaldi en schatkistpapier
voor geruimen tijd zeer belemmerd. Het is duidelijk, dat onze interestrekening door een en ander ongunstig werd
beïnvloed. In de verhouding tusschen pandbrieven en hypotheken kon dit jaar ook door uitloting geen verbetering
worden gebracht; in den aanvang was dit niet mogelijk, daar pandbriefhouders niet konden worden bereikt, na
de bevrijding werd voor het houden daarvan door den Raad voor het Rechtsherstel geen toestemming verleend.
Eerst in 1946 kon hiertoe worden overgegaan.
In het algemeen voldeden onze debiteuren goed aan hunne verplichtingen. Dat desondanks de rente-
achterstand is toegenomen was het gevolg van vertraging, eensdeels in de afwikkeling van onder beheer gestelde
onderpanden, anderdeels in de rentevergoeding door het Grootboek voor den Wederopbouw.
In het afgeloopen jaar behoefden wij niet tot executie van onderpanden van leeningen over te gaan. Van
een tiental leeningen, waarvan de debiteuren weggevoerd en niet teruggekeerd waren, achtten wij het in
afwachting van de benoeming van een beheerder gewenscht het onderpand in administratie te nemen.
Gelijk wij reeds in ons vorig jaarverslag vermeldden, werd in 1945 van 14 leeningen het onderpand
verwoest. Behalve deze onderpanden, welke op twee na door het publiek werden gesloopt, bleek voorts dat van
nog drie leeningen het eveneens te Amsterdam gelegen onderpand een gelijk lot had ondergaan, terwijl van drie
andere leeningen het onderpand in verband met het Stadsplan Rotterdam werd onteigend. Krachtens het Besluit