Aan de Aandeelhouders
Ter voldoening aan art. 35 der statuten en in overeenstemming met de voorschriften
van het Wetboek van Koophandel hebben wij de eer U de balans en winst- en verliesrekening
over te leggen, alsmede een verslag omtrent den gang van zaken en het gevoerde beheer over
het boekjaar 1938, het negen en veertigste sinds de oprichting van onze vennootschap.
In den aanvang van 1938 is, zooals wij reeds in ons vorig jaarverslag vermeldden,
de Heer H. B. Baaij uit de directie getreden. In de hierdoor ontstane vacature zullen wij U
thans verzoeken te voorzien.
In de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders, gehouden den 27sten Juni 1938,
werden herkozen als commissarissen de Heeren J. P. M. M. van Dijk en C. de Ruijter Jr.,
die hunne benoeming hebben aangenomen.
Volgens rooster is thans aan de beurt van aftreding als commissaris de Heer
A. G. Huisken, die herkiesbaar is.
In het afgeloopen jaar kwam de rentedaling tot stilstand en trad eene lichte ver
betering van den economischen toestand in, waaruit echter door de onzekere tijdsomstandigheden
nog geenerlei gevolgtrekking voor de toekomst te maken is.
Wat het hypotheekbankbedrijf betreft kan op verschillende gunstige factoren worden
gewezengrooter stabiliteit in de huizenmarkt ging gepaard met verhoogde belangstelling op
de veilingde woningbouw toonde eene zekere verlevendiging, terwijl het peil der huren, ver
geleken met 1937, niet noemenswaard achteruit ging. Voorts bleef op de kapitaalmarkt eene
groote ruimte heerschen, hetgeen de voortzetting der conversies mogelijk maakte.
Dit was ook het geval voor onze Instelling, waarbij wij opnieuw in ruime mate de
medewerking van onze pandbriefhouders ondervonden. Door het aldus verlaagde niveau van de
rente onzer pandbrieven waren wij in staat in vele gevallen verzoeken tot verlaging van hypotheek
rente in te willigen, waardoor wij eensdeels debiteuren, waar zulks noodig bleek, tegemoet
kwamen, anderdeels er in slaagden goede hypotheken te behouden.
Het overaanbod van kapitaal verhinderde niet, dat de hypotheekbanken in het af
geloopen jaar op ruimer schaal gelden op hypotheek konden uitzetten. Als bewijs van de be
staansmogelijkheid van het hypotheekbankbedrijf mag naar ons oordeel hierop worden gewezen
in een tijd, waarin uitingen van twijfel daarover worden vernomen. Ook wij konden in het
afgeloopen jaar een grooter bedrag aan leeningen plaatsen dan in 1937 de vermindering, welke
het totaal bedrag onzer uitzettingen ook in het afgeloopen jaar nog onderging, is daardoor af
genomen.
3