In 1915 overleed de Heer DE GIJSELAARen werd door den Heer VAN RI JCKE- VORSEL ontslag als Commissaris genomen, in welke beide vacaturen niet werd voorzien. In 1922 overleed de Heer VAN LENNEP, welke vacature eveneens onver vuld bleef. In 1923 werd de Heer MENDES DA COSTA, het eenige nog in leven zijnde bestuurslid der oprichters, hoewel directeur blijvende, om gezondheidsredenen van zijne werkzaamheden ontheven en de Heer H. B. BAAY, eveneens van de oprichting af bij de vennootschap werkzaam, tot derden directeur benoemd. In 1927 werd in de vacature, ontstaan door het overlijden van den Heer J. W. SCHAAPER, voorzien door benoeming van den Heer F. W. SCHAAPER J.Wzn., terwijl ten slotte in 1928 de Heer J. P. M. M. VAN DIJK tot Commissaris werd benoemd. De ontwikkeling der Bank is U bekend. Het geplaatste aandeelenkapitaal aan vankelijk 200.000.bedragende, werd successievelijk vergroot tot 1.500.000. Deze rede werd besloten met een woord van eerbiedige hulde aan de nagedachtenis der overledenen en met den wensch dat de Bank in het nieuwe tijdvak dat zij is ingetreden, voortdurend in bloei moge toenemen en haar naam steeds met eere moge worden genoemd. Hoewel tot het verslag over 1930 behoorende, vermelden wij reeds thans met groot leedwezen het overlijden op 12 Januari jl. van den Heer C. F. OVERHOFF, zooals hierboven gememoreerd sedert 1910 Commissaris onzer Vennootschap. Zijn medewerking in al die jaren werd door ons op hoogen prijs gesteld. Zijn nagedachtenis zal bij ons in eere blijven. In de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders, gehouden den lOden April 1929, werden herkozen als Commissaris de Heeren A. G. HUISKEN en Jhr. C. C. TH. SIX, die hun man daat weder hebben aanvaard. Laatstgenoemde werd door Commissarissen herbenoemd tot lid van den Raad van Toezicht. In het Bestuur had verder geen verandering plaats. Alleen werd intusschen aan den Heer VAN BEVERVOORDEN TOT OLDEMEULE op diens verzoek ontslag verleend als lid van den Raad van Toezicht. Volgens het rooster is thans aan de beurt van aftreding als Commissaris de Heer Mr. C. P. ZAAIJER, die herkiesbaar is. Hoewel wij over ons bedrijf in het afgeloopen jaar geen reden tot ontevredenheid hebben, immers door alle debiteuren werd aan hunne verplichtingen voldaan, terwijl ook uit anderen hoofde niet tot executie van eenig onderpand behoefde te worden overgegaan, zijn toch de finantieele resultaten niet van zoodanigen aard als wij na het afsluiten van ons veertigste boekjaar gaarne hadden getoond. De minder bevredigende uitkomst is hoofdzakelijk een gevolg van de omstandig heid dat in de jaren 1915 en 1924 respectievelijk slechts 19 en 42 leeningen werden gesloten, tegen gemiddeld 80 in de overige 38 jaren. Ter verduidelijking hiervan worde vooreerst opgemerkt dat vóór 1919 de leeningen werden gesloten en verlengd voor negen jaar en sinds dat jaar voorzichtig heidshalve voor slechts vijf jaren. De in 1915 gesloten leeningen werden dus verlengd in 1924 en voor de tweede maal in 1929; de in 1924 geslotene in 1929. Het geringe totaal bedrag dier leeningen bracht mede een laag provisiebedrag, ook bij verlenging, hetgeen zich weerspiegelt in de saldi der Administratierekening. Duidelijk blijkt dit bij vergelijking dier saldi over 1915, 1924 en 1929 met die der aangrenzende jaren, zooals hieronder is te zien. 1914 23.890.— 1923 27.494.— 1928 f 51.161 1915 -11.805— 1924 -15.303.— 1929 - 28.603.— 1916 - 24.829.— 1925 - 44.122.— Het is dus een op zich zelf staand minder gunstig verschijnsel, dat geenerlei aanleiding tot bezorgdheid geeft, maar over het afgeloopen jaar maakt het een geringe verlaging van het 4

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Bataafsche Hypotheekbank | 1929 | | pagina 6