Mijne Heeren Wij hebben de eer U verslag uit te brengen over het boekjaar 1929, het veertigste sinds onze vestiging. De 12de September van dat jaar, de dag waarop veertig jaar geleden de acte van op richting onzer vennootschap werd gepasseerd, is niet onopgemerkt voorbij gegaan. Uit de rede van den voorzitter tot het College van Commissarissen en Directie, dien dag tot een buitengewone bijeenkomst uitgenoodigd, hebben wij het volgende overgenomen. Nadat op 12 September 1889, onder presidium van den Heer Jhr. H. TRIP, de eerste Algemeene Vergadering van Aandeelhouders was gehouden, in welke vergadering als Commissarissen tegenwoordig waren de Heeren W. E. VAN LENNEP, J. MOUT- HAAN N.Izn., Mr. SIEGFRIED MULDER, B. RICARD, J. W. SCHAAPER en JULES L. N. DE GIJSELAAR met Mr. G. B. NOOTHOVEN VAN GOOR, directeur, werd met de werkzaamheden der Bank een aanvang gemaakt. Het boompje toen geplant heeft thans een 40-jarigen wasdom bereikt en zijn wortels flink doen uitloopen, waardoor een behoorlijk weerstandsvermogen is verkregen en zijn bestaan verzekerd mag worden geacht. Behalve de zooeven genoemden, wil ik ook de andere Heeren, die een plaats in het bestuur der Bank hebben ingenomen, in Uwe herinnering brengen en noem de Heeren Jhr. E. LOPES SUASSO, A. D. HARMENS en Jhr. R. I. TEDING VAN BERKHOUT, Commissarissen en H. MENDES DA COSTA, directeur. Reeds in 1892 ontvielen de Heeren MULDER en TEDING VAN BERKHOUT door den dood aan het Bestuur en werden in hunne plaats tot Commissaris gekozen de Heeren Jhr. H. D. W. HOOFT en W. C. H. VAN DIJK, terwijl in 1895 in de plaats van den Heer NOOTHOVEN VAN GOOR, de Heer G. D. CROMMELIN tot Directeur werd benoemd. In 1897 werden tengevolge van het overlijden van den Heer RICARD, de Heer Chr. BEELS en van het door den Heer HARMENS gevraagd ontslag, de Heer C. DE RUYTER Jr. tot Commissaris gekozen, terwijl ter uitbreiding van het College van Commissarissen de Heer H. J. M. H. VAN RIJCKEVORSEL werd benoemd. In 1900 werd in de vacaturen, ontstaan door de ontslagname van de Heeren VAN LENNEP en LOPES SUASSO, voorzien door benoeming van de Heéren Mr. A. F. K. HARTOGH en Jhr. C. C. TH. SIX tot Commissaris. In 1901 werd tengevolge van het overlijden van den Heer HARTOGH de Heer Jhr. Mr. L. H. J. F. VAN BEVERVOORDEN TOT OLDEMEULE tot Commissaris benoemd en de Heer W. E. VAN LENNEP ter uitbreiding van het College van Com missarissen, als zoodanig opnieuw gekozen. In 1903 werd tengevolge van het overlijden van den Heer W. C. H. VAN DIJK, de Heer C. W. T. VAN DIJK tot Commissaris benoemd en in 1905, tengevolge van het overlijden van den Heer TRIP, de Heer G. DE WIJS. In 1906 werd door ontslagname van den Heer W. E. VAN LENNEP in diens plaats tot Commissaris gekozen, de Heer Mr. E. VAN LENNEP. In 1909 werd ter uitbreiding van het College de Heer A. G. HUISKEN tot Commissaris benoemd en werd door den Heer HOOFT in dat zelfde jaar als zoodanig ontslag genomen. In 1910 werden ter voorziening in de vacaturen ontstaan door het overlijden van de Heeren MOUTHAAN en DE WIJS tot Commissaris benoemd de Heeren Mr. C. P. ZAAIJER en C. F. OVERHOFF.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Bataafsche Hypotheekbank | 1929 | | pagina 5