Q%eezen
Wij hebben de eer U verslag uit te brengen over het thans achter ons liggende boekjaar
1910, zijnde het een en twintigste sinds onze vestiging.
De hooge geldkoersen, die van April af het geheele jaar aanhielden, stonden een ge-
regelden afzet van pandbrieven in den weg. Het debiet was dan ook geringer dan in vroegere
jaren. In verband met de in artikel 28 der Statuten voorgeschreven uitloting, die in 1910 150.900.
bedroeg, daalde hierdoor eenigszins het cijfer der uitstaande pandbrieven. Met voldoening mogen wij
constateeren dat desniettemin de finantieele uitkomsten van ons bedrijf zeer bevredigend zijn geweest.
In de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders, gehouden den 16den Maart 1910, werd
herbenoemd als Commissaris, de Heer Jhr. Mr. L. H. J. F. VAN BEVERVOORDEN TOT OLDEMEULE
terwijl, ter voorziening in de vacaturen, ontstaan door het overlijden der Heeren G. DE WIJS en
J. MOUTHAAN N.Jzn., waarvan wij tot ons leedwezen in ons vorig verslag melding moesten maken,
tot Commissarissen werden benoemd de Heeren Mr. C. P. ZAAIJER en C. F. OVERHOFF Jr.,
welke Heeren deze benoeming hebben aanvaard.
Volgens rooster zijn dit jaar aan de beurt van aftreding als Commissarissen, de Heeren
JULES L. N. DE GIJSELAAR en Mr. E. VAN LENNEP.
Evenals vorige jaren werden de acten met bijbehoorende stukken nagezien en accoord
bevonden en de aan de circulatie onttrokken pandbrieven waardeloos en finaal onbruikbaar gemaakt,
terwijl de administratie door den Heer Th. LIMPERG Jr., die als accountant herbenoemd werd,
blijkens diens hierachter opgenomen rapport, volkomen in orde werd bevonden.