ZEVEN EN DERTIGSTE BOEKJAAR.
Mijne Heeren
Hierbij hebben wij de eer U aan te bieden het verslag van den toestand der Bank en
van haar verrichtingen gedurende het afgeloopen jaar, met bijvoeging van het rapport, opge
maakt door het Amsterdamsch Trustee’s Kantoor N.V. (Afdeeling Accountancy) te Amsterdam,
als resultaat van het door dat Kantoor ingestelde onderzoek omtrent de gevoerde administratie
over 1936 en den stand der Vennootschap.
De aanhoudende en dikwijls zelfs overstelpende drukte aan ons kantoor gedurende het
eerste halfjaar van 1937, als gevolg van de conversie van circa 16 millioen aan pandbrieven,
was oorzaak dat de aanbieding van dit verslag vertraging heeft moeten ondervinden. Wij
vertrouwen daarmee in het vervolg weer op tijd te zullen zijn.
In de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders, den 30 April 1936 gehouden, werden
de balans en winst- en verliesrekening over het boekjaar 1935 goedgekeurd en het dividend
op f 10.^ per aandeel vastgesteld.
Aan het gedetailleerd verslag van de verrichtingen in het afgeloopen jaar wenschen wij
wederom enkele opmerkingen van algemeenen aard te doen voorafgaan.
In de bovengemelde Algemeene Vergadering van Aandeelhouders werden de heeren
Mr. A. F. van Hall te Aerdenhout en Mr. Dr. W. G. A. van Sonsbeeck, destijds te Breda (in
de loop van 1936, wegens zijn benoeming tot Commissaris der Koningin in Limburg, verhuisd
naar Maastricht) als Commissarissen onzer instelling herkozen. Het is ons aangenaam te kunnen
vermelden, dat beide heeren hun herbenoeming hebben aanvaard.
Hoewel niet behoorende tot het verslag over 1936, meenen wij hier niet onvermeld te
mogen laten, dat de heer Mr. J. B. Ten Bruggen Cate op 1 April 1937 als directeur onzer
instelling is afgetreden. Commissarissen hebben de tijdelijke waarneming van de hierdoor open
gevallen functie opgedragen aan den heer H. Eisma, lid van den Raad van Toezicht, terwijl
de heer A. J. Brandt diens plaats in den Raad van Toezicht tijdelijk inneemt.
Wat ons bedrijf betreft achten wij algemeen bekend dat 1936 voor de hypotheekbanken
een zeer bijzonder jaar is geweest. In de eerste drie kwartalen werd de nawerking van het on
gunstige jaar 1935 in ruime mate ondervonden. Het bedrijf scheen geheel tot stilstand te zijn ge
doemd. Het plaatsen van pandbrieven was niet mogelijk en daardoor konden ook geen hypotheken
worden gesloten. Wel keerde in Juni het vertrouwen in den pandbrief eenigermate terug door
de verwerping van het „Vaste-lasten-Ontwerp” (hetwelk op 4 Juli 1936 door de Regeering werd
ingetrokken), maar dit vertrouwen was niet groot genoeg, om het bedrijf der hypotheekbanken
weer op normale wijze te doen functionneeren. Eerst na 26 September 1936, toen de gouden
standaard werd verlaten, waardoor een belangrijke rentedaling intrad, ontstond er een geheel
andere toestand. Voor het eerst na langen tijd van stilstand kwam er weer vraag naar
pandbrieven en in het laatste kwartaal van het boekjaar was een economische opleving
merkbaar. Deze opleving veroorzaakte tevens, dat er een einde kwam aan de voort
durende daling van de waarde der onroerende goederen, waardoor het vertrouwen in het
hypotheekbankbedrijf in belangrijke mate terugkeerde.
Een gevolg daarvan was, dat wij onze 4% pandbrieven in het laatste kwartaal van 1936
weer vlot konden plaatsen (pandbrieven van hooger rentetype hebben wij het geheele jaar
niet uitgegeven), hetgeen onze kaspositie ten goede kwam. Daar wij in Januari 1936 voor ruim
een millioen onzer pandbrieven, ingevolge de daartoe bestaande verplichting, moesten uitloten,
welke pandbrieven wij alle hebben moeten verzilveren, terwijl wij bovendien nog voor zooveel
mogelijk voldeden aan verzoeken tot inkoop, stonden wij een gedeelte van het jaar debet bij onze
kassiers. Uiteraaijfl was dit nadeelig voor onze renterekening. Daarom te meer verheugde het
ons, dat in het laatste kwartaal weer gereede vraag naar onze pandbrieven ontstond. Mede
hierdoor hadden wij aan het einde des jaars bij onze kassiers weer een aanzienlijk tegoed.
Algemeen
overzicht.