6 het Rotterdamsche kantoor opgedaan, doet ons van deze nieuwe relatie de beste verwachtingen koesteren. De algemeen ingetreden waardedaling heeft ons aanleiding gegeven over de geheele linie onze hypotheken-portefeuille aan een herziening te onderwerpen. Hoewel de herschattings- rapporten op dit moment nog niet alle zijn binnengekomen, is het tot dusver bekend geworden resultaat alleszins geruststellend. De dotatie aan het Statutair Reservefonds uit de winst 1921 ad 16.500.benevens de gemaakte rente en vrijgekomen gelden door uitloting van effecten, werden wederom in effecten belegd. Door de koersstijging der effecten, waarin het fonds is belegd, vermeerderde de balans waarde met 5.213.70, terwijl de gekweekte rente ad 10.580.12 aan het fonds werd toegevoegd. De overeenkomstig het besluit van de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders gecreëerde extra-reserve werd met /'20.000.— verhoogd. Op de daarvoor bestemde Reserve voor koersverschillen ad ƒ19.356.725 werd het nadeelig saldo der koersrekening-pandbrieven, vermeerderd met de in dit jaar voor den pandbrievendienst gemaakte zegelkosten, drukkosten en noteeringskosten, geheel afgeschreven, waardoor deze reserve werd teruggebracht tot ƒ11.368.216. Ingevolge het in 1913 genomen besluit had in onze vergadering van 26 Januari 1922 de loting plaats van ƒ60.000.4 °/o pandbrieven, welke uitsluitend in de maanden Juni en Juli verwisselbaar werden gesteld tegen 4)£ uitlootbare pandbrieven, zonder koersverrekening en zonder bijbetaling van kosten. In totaal werden hiervan ter conversie aangeboden ƒ56.200.— 4 pandbrieven. Het ligt in onze bedoeling evenals in vorige jaren de niet aangeboden stukken bij de volgende loting wederom in aanmerking te doen komen. In onze vergadering van 26 Jan. 1922 had ten overstaan van notaris Mr. P. D. Poelstra te Leeuwarden de vierde jaarlijksche uitloting plaats van 4% o/0 en 5 pandbrieven en de tweede van 6% pandbrieven In totaal werd uitgeloot voor eén bedrag ad 158.260.— 4% pandbrieven, ƒ126.200. - 5% pandbrieven en ƒ68.400.— 6% pandbrieven, welke stukken per 1 Juni 1922 pari aflosbaar werden gesteld. Gedurende het afgeloopen jaar mbest de Bank zevenmaal gebruik maken van het recht van executie krachtens art. 1223 B. W., tweemaal tengevolge van faillissement van den debiteur, tweemaal wegens gelegd beslag door derden, éénmaal wegens verwaarloozing van het onderpand en tweemaal tengevolge van verzuim in dé betaling der rente. In vijf van deze gevallen was de opbrengst ruimschoots voldoende om onze totale vorderingen van hoofdsom, rente en kosten daarop te verhalen. In één geval hebben wij het raadzaam geoordeeld het betrokken onderpand in te koopen met het gevolg, dat wij reeds binnen ^enkele weken daarna in de gelegenheid waren het tegen een zoodanigen prijs te ver- koopen, dat ook deze post geen verlies heeft opgeleverd. Bij één executie kwamen wij op onze vordering 1.152.95 tekort, welk bedrag wij op de winst-en verliesrekening hebben afgeschreven. Op geen der geëxecuteerde onderpanden werd door ons opnieuw hypotheek verleend, behalve voor wat betreft het hierboven vermelde ingekochte doch later wederom verkochte pand, dat met meer andere verbonden is voor een leening, waarbij nog geen twee derde gedeelte der schatting is verstrekt. Dezen post buiten beschouwing latende, bezit onze Instelling geen onkel ingekocht onderpand, noch heeft zy belang by vroeger ingekochte, doch later weer verkochte onderpanden. Reserves. Conversie. Uitloting. Executie’s. Ingekochte onderpan den.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Algemeene Friesche Hypotheekbank | 1922 | | pagina 8